Couven-Guide
Apotheek
Apotheek De gereconstrueerde ‘Adler-apotheek‘ symboliseert de bewogen geschiedenis van het huis aan de Hühnermarkt (kippenmarkt).
Met de overdracht van de bouwgrond aan de apotheker Adam Coebergh in 1662 ontstond met steun van de stadsraad de Adlerapotheek in het „Coeberghische Stockhaus“, dat daarna meer dan vier generaties in het bezit van de familie. Martin Jakob Coebergh droeg de apotheek over aan zijn medewerker Andreas Monheim, die in 1781 vanuit Keulen naar Aken gekomen was. In 1783 verwierf Monheim het Coeberghse huis en liet het met behoud van de oude bouwsubstantie in 1786 verbouwen door Jakob Couven. De zoon van de beroemde architect en stedebouwkundige Johann Joseph Couven bouwde op de middeleeuwse standplaats van de stadswaag een stedelijk huis met een fa¸cade met 5 assen in de typische verbinding van blauwsteen en baksteen.
De Adlerapotheek bleef tot het einde van de 19e eeuw in het bezit van de familie Monheim. Vanaf 1857 werd hier naast geneesmiddelen ook chocolade geproduceerd en verkocht. Tot wel 400 repen werden door een Italiaanse chocolatier gemaakt. Tot de inrichting van de apotheek behoort, behalve vijzelstampers, weegschalen en potten voor artsenij (Italiaanse Majolica uit de 17e en 18e eeuw, zgn. Albarelli) ook een astrononomische klok met de signatuur „Joh. Schmits, Horloger A Aix la Chapelle“.
Het Delftse tegelbeeld thematiseert de vloot van de V.O.C. (Verenigde Oost-Indische Compagnie), die actief was van 1602 tot 1795 en die naast veel andere handelsgoederen ook koffie, thee en chocolade naar Europa transporteerde.
schouwkamer
De prachtige schouw werd 1778 door de Italiaanse stucadoor Pietro Nicolo Gagini gemaakt voor het landhuis Drimborn bij Aken dat in de oorlog verwoest werd. In een eind 18e eeuwse stijl vormen guirlandes en strikjes een krans om de weelderige bloemenkorf.
De Akense schrijfkast ontstond rond 1780. Het benedendeel is als commode met dubbele lades uitgevoerd en van voelhoorn – en bladornament voorzien. Een kwartcilindrische rolafsluiting, eveneens rijk aan siersnijwerk, geeft de overgang aan naar de kast erboven. Het snijwerk op de deuren van de gesloten opzetkast is van een grote schoonheid: muziekinstrumenten -jachthoorn en viola, trompet en klarinet – worden door rozenguirlandes omlijst. Bekroond wordt het buitengewone ‘functionele meubelstuk‘ met een voor Akense rococo-meubels karakteristiek gebogen lijst (zg. ‘Akense neus‘).
Een Franse prachtpendule uit de eerste helft van de 18e eeuw is met verguld rocaille-applicatiewerk vervaardigd. Boven het glas aan de onderkant van het uurwerk met de signatuur „Tallon, A Paris“ is een plastisch reliëf gelegd, waarschijnlijk met een Neptunusuitbeelding. De gul versierde pendule wordt ten slotte bekroond door een vrouwelijke figuur op een adelaar.
hofkamer
De „Hofzimmer“ dankt zijn naam aan de ramen die zicht geven op het kleine binnenhofje. De grote, gouden empirespiegel behoort wellicht reeds sinds de tijd van Andreas Monheim tot de inrichting van het huis. De vitrinekast, in de 60‘er jaren van de vorige eeuw door de gemeente Aken geschonken aan plaatselijke musea, behoort tot de meesterwerken van de 18e eeuwse meubelkunst in Aken. Boven het massieve onderstuk met fijn rocaille-snijwerk verheft zich een filigreine vitrineopbouw. Achter vooruitstekende erkerachtige gedeeltes en gebogen roedewerk wordt een keur van de porseleinverzameling uit het museum gepresenteerd.
Aan het begin van de 18e eeuw voltrok zich een ingrijpende culturele verandering in Europa, die met nieuwe genotmiddelen zoals koffie, thee, chocolade alsmede tabak en exotische kruiden een verfijning van de tafelzeden met zich meebracht en daarmee tevens de inrichting van de burgerlijke woonhuizen beïnvloedde. Luxe vitrinekasten, zoals ze vooral in de regio Aken-Luik gemaakt werden, toonden het trotse zelfbewustzijn van de burgerlijke maatschappij. Het porselein, het ‘witte goud‘ werd tot het begin van de 18e eeuw uitsluitend uit Oost-Azië (China, Japan) geïmporteerd en was daarmee het summum van hoofse luxe. Rond 1709/1710 slaagde Friedrich Böttger (1682-1719) als eerste erin om ook porselein in Europa te vervaardigen. Deze ambitie, die steeds werd ondersteund door August de Sterke, leidde tenslotte tot de Meißener manufactuur die tot op heden porselein van zeer hoge kwaliteit produceert.
Tegenover de kast bevindt zich een schouw met weelderig snijwerk uit het huis Mennicken in Eupen. Het typische rocaille-snijwerk omlijst een portret van een dame van de Vaalse familie Clermont, vermoedelijk Maria Elisabeth Sophia Clermont, geb. Emminghaus (1733-1783), in deftige garderobe met een kanten jurk en een met bont afgezette rode schoudermantel.
Binnenplaats
Op het kleine binnenhofje komen de drie gebouwen van het Couven Museum bij elkaar: het „Haus Monheim“, het huis „Zum Lindenbaum“ en het achterhuis. Had Jakob Couven daarvoor de bouw van ‘Huis Frey‘ aan de Seilgraben, 1765-1767 in de stijl van een Frans hôtel met een ‘cour d‘honneur‘ voltooid, bleef bij de verbouwing van het ‘Coebergisch Stockhaus‘ daarentegen de aanleg van een erehof achterwege.
Op de met regionaal typische blauwsteenplaten geplaveide binnenhof bevindt zich tussen de rustieke raamwangen, eveneens uit blauwsteen, een bron met een 18e eeuwse Italiaanse marmercrustatie met aan weerszijden twee gietijzeren reliëfvazen.
Tot de mooiste producten van de Nederlandse fayence-manufacturen uit de late 17e eeuw behoren de twee ‘Cachepots’. Musicerende putto‘s temidden van een bontgekleurd bloemenornament van oranje, groen en kobaltblauw verfraaien de middenfries. De hengsels zijn tot voluten gerold en van mascarons voorzien. Een uit klei gebakken beeld, vroeger in de tuin van Feys‘ huis aan de Seilgraben, alsmede de stenen trap met een golfvormige ijzeren leuning completeren de inrichting van het romantische binnenhofje. De behouden gebleven museumstukken kunnen de iconografische betekenis van de tuinarchitectuur slechts vluchtig aanduiden. De zorgvuldige aanleg van de tuinen was sinds de 15e eeuw een belangrijk bestanddeel van de hoofse architectuur. Na de Italiaanse tuinen van de Renaissance ontwikkelde zich de baroktuin naar Frans voorbeeld, meestal met een allegorisch sculpturen-programma. In de rococo-periode trad er binnen de vormgeving een verplaatsing op: in plaats van de centrale as als coulisse voor pompeuze optochten ter demonstratie van de macht, diende nu het ‘kabinet‘ als podium van hoofse speelsheid.
Keuken
De keuken geeft een kijk op het alledaagse leven van de 18e en 19e eeuw. Het gietijzeren fornuis uit de Eifel diende als vuur – en warmtebron. Ketels, zeven en scheplepels van messing en koper bevinden zich rondom de achterkant van de fornuis waar de wand met Hollandse tegels bekleed is. Verder completeren kookgerei en vaatwerk van tin, messing, koper en keramiek de keukenuitrusting.
In de eikenhouten vitrinekast wordt niet alleen geglazuurd aardewerk in het bekende ‘Indisch blauw‘ bewaard, een abstracte vorm van de vroege Meissener porseleindecoraties, maar ook een prachtige koffiemolen uit het gebied Aken-Luik van de 18e eeuw. Het gietijzeren koffierooster, de koffiemolen en het vaatwerk met grote, bolle kannen, kleine kopjes en ‘koppchen’ maken erop attent dat het gebruik van koffie, die net als thee en chocolade in eerste instantie een exclusieve hoofse drank was, zich in de 18e eeuw door geheel Europa verspreid had en nu ook gedronken werd door burgers en boeren. Dat deze hoofse gebruiken door de burgerij werden overgenomen, valt steeds weer waar te nemen in het Couven Museum.
De goudglanzende keukenapparaten, met meestal gegraveerde of gedreven ornamenten, mogen echter niet verhullen dat het huishoudelijk werk in die dagen een zware taak was. De pomp bij het blauwsteen-bekken, het kolenfornuis, maar ook de zware strijkijzers van messing en ijzer maken duidelijk dat het huishouden in de 18e en 19e eeuw zware lichamelijke inspanningen vereiste.
Directoire kamer
De zg. ‘Directoire-kamer‘ weerspiegelt de inrichtingsstijl van de tijd na de Franse Revolutie. De kunst van de Napoleonische era was destijds bepaald door citaten uit de Antieke Tijd en een esthetische strengheid van vorm. Ingevat tussen wandpilasters met kapitelen uit de empiretijd en twee gestiliseerde draakachtige wezens, domineert de machtige gietijzeren ‘kanonnenhaard‘ de ruimte. Zowel het messing haardscherm alsmede de beide tafels zijn versierd met plastisch gevormde profielafbeeldingen, gedeeltelijk met lauwerkransen, zoals ze ook op antieke munten te zien waren. Tot het typische interieur uit die tijd behoren ook de strakke eiken stoelen en de bronzen kandelaars met vrouwelijke steunfiguren, zg. Karyatiden.
De sfeer van de Directoire-kamer wordt alleszins bepaald door de grote schilderijdoeken uit de late 19e eeuw. De landschapsschilderijen maken de ruimte optisch groter door een geïdealiseerde blik ‘naar buiten’. Alle schilderijen thematiseren leven en werken in kust – en rivierlandschappen – zo halen vissers op boten en aan de oever hun netten in, andere vissen met hengels en schepnetten, een vrouw houdt de mand vast waarin de vangst wordt verzameld.
Een schilderij toont de ontmoeting van een Aziatische en een Oriëntaalse aan de oever. Ondanks de exotische kleding – de Aziatische met opgestoken kapsel, een kimonoachtig, blauw kleed en een Oosterse paraplu, de Oriëntaalse met tulband, groene omhang en een dolk aan de riem- komt de situatie kunstmatig over door de Europese gezichtstrekken van de afgebeelde personen: de exotische sfeer als podium van de Europese rococo-samenleving, de ontmoeting van culturen als rollenspel en costumering. Bij de schilderijen aan de andere kant herkent men in een schijnbaar Italiaans rivierenlandschap het christelijke motief van de ‘Vlucht naar Egypte‘ met op de voorgrond een voor het naderende onweer vluchtende familie en ‘Christus als goede herder‘ met de voor dit rococoschilderij bijna obligate herder en zijn kudde.
bovenste Tegelkamer
Met de renovatie van het oude ‘Haus zum Lindenbaum‘ in de 60‘er jaren werd een waardige exopositieplaats ingericht voor de kostbare verzameling van Nederlandse tegelkeramiek, die in 1982 door het Akense echtpaar Peter en Irene Ludwig geschonken is. Opgedeeld in twee zelfstandige ruimtes is er in de bovenste ruimte een prachtige verzameling van tegelkunst te zien. De benedenruimte toont, als een staalboekje, een uitgebreide selectie van verschillende tegeldecoraties.
In de bovenste ruimte, bereikbaar via een houten trap die afkomstig is uit een oud huis in de Peterstraße, bevinden zich edele tegelbeelden, waarin de kleur mangaan overheerst. De beelden over de ‘vier jaargetijden‘ werden in de Rotterdamse manufactuur Aalmis vervaardigd. Beïnvloed door de rococoschilderijen van Antoine Watteau en François Boucher probeert een jonge aanbidder met doedelzak en hond, in de allegorie van ‘de lente’, het hartje van de herderin te veroveren die, door de manier waarop ze halfliggend op de mand met voorjaarsbloemen leunt, met een bloemengodin vergeleken kan worden. De rijpe graanschoof die in een tweede beeld aan de groep van herder en herderin is toegevoegd, syboliseert de zomer. In het herfstbeeld schudt de herderin, nu als de godin Ceres, druiven uit de hoed van haar begeleider die haar met zijn rechterarm omarmt, terwijl zijn linkerarm naar de vruchten grijpt. Een wijnstok met druiven en bladeren bevindt zich tegen de onderste beeldrand aan. De cyclus van de jaargetijden sluit met een kaal winterlandschap, waarin twee Putti zich opwarmen aan een vuur en een derde met een bundel brandhout nadert.
De vrolijke allegorieën van de jaargetijden zijn in met guirlandes versierde lijsten gevat, met aan de onderzijde de signatuur van de Rotterdamse fayence-schilder Aalmis de Jongere (* 1714). Aalmis was lid van het bestuur van het St.Lucas Gilde van 1740 tot 1753 en leidde de familie-onderneming die vooral vanwege de grote wandschilderijen in mangaanviolet bekend werd.
onderste Tegelkamer
In de benedenruimte zijn tegels van de 16e tot de 19e eeuw als in een staalboek met steeds 4 tegels geordend. De oudste stukken dateren uit het Aziatisch-Islamitische gebied (zg. Lustretegels, Perzië, 16e eeuw). Via de Spanjaarden, op welke de Islamitische cultuur een grote invloed heeft gehad, kwamen de wandtegels in Nederland terecht. Laat 17e eeuw en begin 18e eeuw bereikten de Nederlandse manufacturen met tegeldecoraties hun artistieke hoogtepunt, vooral in Rotterdam en Delft.
Naast decoraties in kobaltblauw op wit, met Oost-Aziatisch porselein als voorbeeld, vonden in de 18e eeuw mangaanviolette decoraties ingang. Originele tekeningen van speelse putti of balancerende, op hun hoofd staande acrobaten zijn evenzo vertegenwoordigd als landschappen met windmolens, schepen en boerderijen, bijbelse taferelen en allegorieën. Ornamenten werden net als bij een textielrapport op vier tegels samengevoegd en konden op die manier oneindig worden voortgezet. Met behulp van papieren sjablonen waarin de randen geponst werden, bracht men de tekening met kolenstof op de met tinglazuur bedekte tegels en voltooide daarna het werk met dunne kwasten.
Typisch voor de streek rondom Tongeren zijn de bruine tegels met beige beschildering, hier met de Vlaamse Leeuw; Moorse tegels tonen daarentegen een exotische dierenwereld, zoals bijvoorbeeld een kameel. Bij de bijbelse thema‘s dient de kruisiging evenveel nadruk te krijgen als de Bruiloft in Kanaë, die met de bijbelverwijzing IOAN:2:4 is aangegeven. Het beeld van Koning David is met EST:5:7 aangegeven.
Kleine salon
Men betreedt de kleine salon via een met snijwerk gedecoreerde deur uit het Wespienhuis. Het zg. ‘Keulse Plafond‘ dateert uit de late 17e eeuw, d.w.z. uit de tijd dat het Coeberghse Stockhuis werd gebouwd.
De plafondconstructie verwijst naar de middeleeuwse bouwwijze, waarbij de mogelijke oppervlakte afhankelijk was van de draagbalken. In de grote feestzaal daarentegen herkent men de verder ontwikkelde plafondconstructie uit de 18e eeuw die het zonder onderslagbalk kon stellen en op die manier royalere maten toeliet.
De régence-houtbetimmeringen zijn spolia van de barokke raadhuisinrichting. Samen met de twee met snijwerk versierde consoles met spiegelen trumeaubeelden uit het Kerstense paviljoen geven de afzonderlijk behouden gebleven stukken een indruk van de prachtige vormgeving van de in de oorlog verwoeste Akense rococo bouwwerken.
De vitrinekast in Lodewijk-XVI stijl is door zijn aanwezigheid bepalend voor de ruimte. Aan het einde van de 18e eeuw kwam verandering in de ornamentiek en voor de rocaille van de rococo, kwam de guirlande van Lodewijk-XVI. De fijn gesneden deurpaneeltjes en hoekelementen tonen een spinsel uit ranken, strikken en banden. Ook het opzetstuk van de vitrine is met strikken – en rankenwerk versierd, de golvende rand wordt door een fragiele krans bekroond.
Van zeer grote betekenis in de meubelkunst van de 18e eeuw is de Akense commode met klok. Boven een massieve onderbouw met vier laden, die met vlak rocaille-houtsnijwerk voorzien zijn, verheft zich een schrijfcassette met bijzondere hoekvoluten. Het meubelstuk lijkt als het ware in het klokkendeel te ‘groeien‘, in feite gaat het om een staande klok die in de commode is geïntegreerd en waarvan het pendel en de gewichten in uitsparingen achter de laden naar beneden hangen.
De feestzaal
De grote feestzaal van het Couven-Museum weerspiegelt het burgerlijke zelfbesef aan het einde van de 18e eeuw. Net als in de hoofse kasteelarchitectuur bouwde de bourgeoisie representatieve feestzalen en salons, waarin kamerconcerten en ontvangsten plaatsvonden. Men betreedt de zaal via royale vleugeldeuren met supraporten uit het voormalige Kerstense paviljoen. Net zoals de houtbetimmeringen die op de ontwerpen van Johann Joseph Couven teruggrijpen, is het rococo-houtsnijwerk typisch Akens.
Terwijl de vijf ramen richting Hühnermarkt uitzicht bieden op het middeleeuwse Aken met de Granustoren, geven de grote schilderijen uit de 18e eeuw zicht op geïdealiseerde landschappen. De schilderijen worden bepaald door idyllische taferelen, helemaal volgens de ‘Folies Bergère‘, die enscenering van eenvoudig leven, waaraan de mensen uit de rococo zich met plezier overgaven. Beïnvloed door de speelsheid van een Watteau of Boucher schepen schilderwerkplaatsen in Frankrijk en Nederland talloze van dergelijke landschapsschilderijen. Tijdens de restauratie van het Couven-Museum in 1999-2002 werden de schilderijen onderworpen aan omvangrijke conserverende maatregelen. De speciaal voor het Couven-Museum ontwikkelde montage waarborgt de rugventilatie van de doeken en zorgt er gelijktijdig voor dat deze behangachtige decoraties dicht tegen de wand gepresenteerd kunnen worden. De Luikse vitrinekast, reeds in de zaal van de familie Ludwigs-Fey in het eerste rococo-museum tentoongesteld, voegt zich, in tegenstelling tot de homogene Akense meubels, duidelijk uit twee delen samen: uit een massieve onderbouw en een naar achteren geplaatst opzetstuk.
Chinees kabinet
Plaatsvervangend voor de Chinamode van de 18e eeuw is het zg. ‘Chinezenkabinet’ ingericht. Sinds de ontdekkingsreizen van Marco Polo in de 13e eeuw nam Europa met groot enthousiasme kennis van de Aziatische cultuur. De dure invoer van Aziatische cultuurgoederen, vooral van het ‘witte goud’, het porselein, dat aan de hoogadel voorbehouden was, bracht op grote schaal imitatieprocessen op gang. De opkomst van het witte porselein in Europa aan het begin van de 18e eeuw ging gepaard met een uitgesproken Chinamode. Zogenaamde ‘Chinoiserieën’ waren een geliefd ornament in de meubelkunst, de toegepaste kunst en in de mode.
Naast exotische accessoires voor de binnendecoratie, zoals de lamp in de vorm van een Chinese pagode werden in het ‘Chinezenkabinet’ ook Japanse stootplaten van zwaarden, zogenaamde Tsubas, uit de verzameling Max Kirdorf tentoongesteld. Deze stukken in de haast onbekende verzameling Oost-Aziatische kunst van de Akense musea documenteren een belangrijk hoofdstuk uit de verzamelingsgeschiedenis, verwijzen echter ook naar de culturele affiniteit tussen Europa en Azië sinds de 18e eeuw. Aan het begin van de 20e eeuw kreeg de Oost-Aziatische kunst in het toenmalige kunstmuseum in de Komphausbadstraße zijn eigen afdeling. Na een gevoelig verlies van oude bestanden door de oorlog ontvingen de Akense musea met de schenking van de verzameling Max Kirdorf (1878-1923) door zijn vrouw Adela Luise Kirdorf, meisjesnaam Strouben-Suermondt (1882-1958), naast talrijke grafische kunstwerken ook de omvangrijke Tsuba-verzameling, waarvan een selectie in het Chinezenkabinet wordt gepresenteerd.
De kunstzinnig bewerkte stootplaten waren sinds de 18e eeuw zeer in trek bij Europese kooplieden of reizigers, die met de Aziatische cultuur in aanraking kwamen. Net zoals het Oost-Aziatische porselein en de Chinese kakemono’s golden zij als kostbare geschenken en ‘souvernirs’ van de rococo-tijd.
glazengang
In de kleine gang vindt men grote 18e eeuwse linnen schilderijen. Op de landschapsschilderijen links, die zich aan de wand voortzetten tot de smalle deurzijde, wordt vermoedelijk een Nederlands landschap weergegeven. Links in het schilderij lopen wandelaars met honden op een smal weggetje in de richting van het op de achtergrond gelegen bos. Rechts in het schilderij bevinden zich vissers aan een meer en een vrouw met haar kind op de rug. In de achtergrond ligt een dorp.
Door de conserverende maatregel genomen in 2000-2001 werd vastgesteld dat men de schilderijen in de jaren vijftig (20e eeuw) grotendeels had overgeschilderd, toen ze vanuit Nederland en België in het Couven Museum terechtkwamen en aan de ruimtelijke situatie werden aangepast. Zoals bij de schilderijen in de feestzaal werd er door de Keulse restauratoren ook voor de ‘Glazen-gang’ een speciale montagetechniek ontwikkeld die het mogelijk maakt de schilderijen op spanramen dicht tegen de muur te plaatsen en daarbij gelijktijdig voor rugventilatie te zorgen. De schilderijen die aan de rechterkant bij de vitrine hangen, tonen verschillende dieren aan de oever, links van de vitrine zijn een zwaan, een veldhoen en een blauwe vogel afgebeeld, op het rechter schilderij laat een kleine witte hond de eenden op het water en de zwaan aan de oever opschrikken. De afbeelding van deze dieren is van een grote natuurlijkheid en van een kwalitatief hoogstaande schilderkunst. Ze komen duidelijk uit een andere schilderwerkplaats dan de landschapsschilderijen van het Couven Museum.
In de centraal gelegen vitrine worden geslepen glazen uit de 16e-18e eeuw getoond. De glazen en bokalen zijn overwegend met motieven van de jacht, soms met wapens of zinspreuken versierd. Zo luidt de omschrijving van een hertenjacht met honden en bereden jagers: ‘La peine suit les plaisirs’ en valt er bij het motief van een op een haan rijdende man te lezen: ‘’ der weiber untreu macht solche reiterey’’ (‘’de ontrouw van vrouwen zorgt voor zulk gerij’’).
Antichambre
De smalle voorkamer van de ‘Groene Zaal’ betreedt men via een deur met supraporte uit het Kerstense paviljoen. In het raamwerk, dat rijkelijk van kunstsnijwerk is voorzien, wordt een ferme schoonheid met ontblote borsten voorgesteld, in het blonde haar een pareldiadeem en in de linkerhand een pijl.
In de Antekamer bevinden zich fraaie rococo-schilderijen. In speelse cartouches met bloemenslingers is een vrouw voor een toren te zien met op de achtergrond een dorp, verder een herder met zijn vee en een vrouw die op een os rijdt, alsmede een schapenherder met twee schapen en geit met daarachter een onduidelijk bouwwerk met toren. De opvallende guirlandes en de uniforme kleurgeving geven aan dat ze uit een schilderwerkplaats komen die door de gestandaardiseerde uitwerking van het geliefde rococo-thema niet verder bepaald kan worden. Net zoals de andere linnen schilderijen van het Couven Museum diende dit soort doeken als behangachtige wandversiering. Grote, ruimtevullende formaten met welgevallige thema’s illusioneerden zowel een optische ruimtevergroting alsook een voorname ruimteverdeling, die zich naar de gobelins van de vorstenhuizen richtte.
De vitrinekast is uit de late 18e eeuw en afkomstig uit de regio Aken. De vormentaal is tegenover de oude stukken van de meubelverzameling duidelijk meer gestileerd. Het voor de Akense meubelkunst rond 1750-1760 zo typische expressieve rocaillehoutsnijwerk maakt in de late periode plaats voor vlakke, symmetrische en gereduceerde ornamenten.
Groene Salon
In de Groene Salon bevindt zich andermaal een verdere Akense vitrinekast uit de late 18e eeuw. Gesneden cartouches versieren de deuren van de onderkast. De afsluiting van de sierlijke gevel wordt gevormd door een geabstraheerd, plastisch gesneden wapen.
Boven de schoorsteenmantel, die in marmer is gevat, hangt een schilderij in een houten rococo-raamwerk. Het royaal uitgevoerde snijwerk wordt bekroond door een mascaron en een bloemenmand. Het doek toont Zeus met een naar hem opkijkende Ganymed. Zeus, gehuld in een doek die zijn rechter schouder vrijlaat en aan zijn voeten een boog en een koker met pijlen, steunt zijn kin peinzend op de rechterhand, hetgeen een melancholieke indruk achterlaat.
Tussen de ramen hangt een kostbare rococo-spiegel, waarvan het ruimtelijke, florale snijwerk kleurig gevat en verguld is.
Het meest opvallende object van de Groene Salon is het grote Chinese papieren schilderij (rond 1770/80). De afbeelding verwijst wederom naar de culturele uitwisseling tussen Europa en Azië in de 18e eeuw. Zelfverzekerd geeft de Chinese schilder het hem vertrouwde landschap in de traditionele aquarelachtige schilderwijze weer. Onzeker daarentegen is hij bij de uitwerking van de Europese bouwwerken en de daar vertoevende figuren, waarschijnlijk Europese kooplieden of diplomaten. Sprongen in het perspectief en een bijna stripachtige, gereduceerde uitwerking van de Europese fysiognomie tonen de moeilijkheid bij het afbeelden van het onbekende, het exotische. Net zoals de Europese porseleinschilders uit de 18e eeuw die Aziatische vormentaal alleen gemodificeerd konden weergeven, omdat zij de iconografie niet begrepen, net zo faalt de Chinese schilder bij het illustreren van de Europeanen en hun architectuur in het Aziatische landschap.
(eertijds: Akens Kabinet)
De kleine kabinetruimte is met een Akense secretaire en een kabinetkast ingericht. De linnenkast op gebogen voeten met royaal rocaille-snijwerk is afkomstig uit de verzameling Nelleßen en de wapens op de deurpanelen verwijzen naar de familie Schleicher- Lynen uit Stolberg, zodat te vermoeden valt dat ze in de oude koperstad Stolberg aan het einde van de 18e eeuw vervaardigd zijn. Aangetoond is dat in het jaar 1571 een eerste koperwerkplaats in Stolberg door Leonard Schleicher is opgericht. Vanaf die tijd domineerden de twee invloedrijke families Schleicher en Lynen door hun verbinding de plaatselijke kopernijverheid.
In zijn ornamentiek – de gebogen kaststeunen, het vlakke rococosnijwerk en de sierlijst – volgt deze kast weliswaar de Akense voorbeelden, maar bereikt niet de precisie en elegance van de Akense meubelkunst.
De tot het einde van jaren ’90 (20eeeuw) tentoongestelde oude poppen en accessoires, die de ruimte de naam ‘poppenkastkamer’ gaven, bevinden zich tot aan de restauratie in het depot van het Suermondt-Ludwig-Museum. Bij de toekomstige nieuwe inrichting van de ruimte is de presentatie van oud speelgoed en verdere kabinetstukken uit de 18e en 19e eeuw gepland.
kijkkastkamer
De ruimte dankt zijn naam aan de op vensterbanken gepresenteerde kijkkasten. In speciaal daartoe ingerichte kasten kan men de fijne kopergravures uit de 18e eeuw bekijken, die door spiegeleffecten een perspectivische werking krijgen. De ‘Guckkasten’, die tot in de 19e eeuw geliefd waren, zijn tegenwoordig nog maar in weinige musea te vinden, zoals bijvoorbeeld nog in Neurenberg, München, Berlijn, Kassel en Aken.
Naast twee bijbelse thema’s – De Geboorte van Christus en de Aanbidding van de drie Koningen – zijn het vooral toneelachtige thema’s uit de rococo-maatschappij. Titels zoals ‘komedie in het tuinpaviljoen’ of ‘wandeling bij een fontein’ beschrijven de lediggang van adellijke dames en heren in een voor die tijd typische kledij en in de architectuur van de 18e eeuw. Andere taferelen, zoals de ‘hertenjacht’, waarbij een jachtgezelschap op paarden en met honden het rode wild opjaagt, of het ‘loofhuttenfeest’, dat een maskenbal met Pierrot in een theaterbouwwerk beschrijft, tonen verschillende manieren van tijdverdrijf van de adel in de rococo-tijd. Onder de titel ‘Metselaarsloge’, geeft een scenario inkijk in de mystieke geheimbond die zich na de oprichting van de grootloge van Londen in het jaar 1717 in toenemende mate verspreidde. In 1737 ontstond de ‘Loge ‘d’Hambourg’, later bekend onder de naam ‘Absalom’, die door kroonprins Frederik van Pruisen ondersteund werd. In de inkijkkast zijn mannen in edele garderobe en met punthoed bezig met wetenschappelijke apparatuur, wellicht een armillaar; daarachter meten twee personen een globus met een passer op.
Alleen al door de motiefkeuze zorgen alle podiumbeelden voor een perspectiefwerking: net zoals bij de dieptewerking in tuinlandschappen of architectuurlijnen wordt ook bij de ‘Metselaarsloge’ door het bezetten van verschillende beeldvlakken de inkijk in een perspectivische ruimte voorgetoverd.
Zilveren kabinet
In de grote vitrine wordt een selectie aan zilvergerei uit de 18e eeuw van de verzameling Matthéy getoond. De in Wuppertal geboren Teo Matthéy (1901-1989) werkte in Aken als groothandelaar in lakens. Zowel zijn huis in de Theaterstraße 67 als ook zijn aanzienlijke kunstcollectie liet hij aan de gemeente Aken na. Na een speciale tentoonstelling in 1989 in het Suermondt-Ludwig-Museum worden nu in het Couven Museum voor de eerste keer weer stukken uit zijn verzameling in een bredere context getoond.
Kostbare koffie- en chocoladekannen alsmede zilveren thee- en suikerbussen zijn hier met twee grote kandelaars bij elkaar gezet. Heel geraffineerd is de Engelse thee-set van de Londense zilversmid Samuel Taylor (1749), die twee bussen voor Indiase en Chinese thee, alsmede een suikerschaal met deksel in een met leer beklede houten koffer met beslagwerk erop bewaart. Chocolatiers, met aan de zijde een houten greep en in de typische bolle rococo-vorm met gedreven rocaille-versiering uit Frankrijk en Piemont (Giovanni Fino, rond 1780), zijn net zo vertegenwoordigd als een grote empire-koffiekan, wellicht Brest, van na 1780. Op drie geribbelde voeten verheft zich de elegante kan met gedreven guirlandes en ovale reliëfbedekking met zijaanzichten van antieke imperators. De tuit is met een plastisch gevormde mascaron versiert, op de greep van zwart ebbenhout is guirlande-snijwerk te zien. Een karaf van Meißener porselein rond 1720 met zilvermontering toont de verbinding van de beide kostbare materialen in artistieke perfectie.
Het edele zilvergerei verwijst zowel naar de traditie van de deftige zilverkabinetten, waarvan de rijkdom als indicatoren van de macht golden, als naar de waardering voor de nieuwe dranken koffie, thee en hete chocolade, die men destijds in kostbare kannen, bussen en kopjes aanbood.en
Empirekamer
De expositieruimten op de tweede verdieping laten zien hoe de mode in het begin van de 19e eeuw veranderde. Net zoals dat in de classicistische architectuur het geval was, veranderde de vormgeving ook bij de meubels en wooninrichting. De zwierige vormen van de rococo maakten plaats voor de strenge symmetrische vormen met citaten van antieke ornamentiek en het gebruik van edele metalen. De grote schrijfkast met ingebouwde muziekautomaat is representatief voor de empirestijl die de strakke, eenvoudige vorm van het meubelstuk aan de binnenkant van het schrijfvak met inlegwerk van verschillende soorten hout, die een perspectivistische ruimte illusioneren, losser maakt. Boven het ameublement met sofa, tafel en stoelen hangt een vroeg 19e eeuws familieportret dat de leden van de familie von Coels von der Brügghen met de typische kleding uit die tijd toont. Op nog andere portretten ziet men de kuurarts dr. Gerhard von Reumont (1765-1828) en zijn vrouw.
In de tafelvitrine zijn verschillende vakken en tassen met parelborduurwerk tentoongesteld. Voor een dame uit de tijd rond 1820 behoorden naast deze accessoires ook rijk versierde haarspelden en kapsels met fraai vlechtwerk tot de edele garderobe. Zoals te zien is op de portretten die gemaakt zijn door een leerling van Jacques Louis David, Johann Baptist Bastiné (1783-1811), en andere kunstenaars uit de 19e eeuw bestond deze garderobe meestal uit lange jurken van zware zijden stoffen met kanten kragen en strikken, gecompleteerd met zijden handschoenen.
Het kaartspel met afbeeldingen van Franse soldaten herinnert aan de Napoleonische bezettingstijd, die de cultuur van het Rijnland blijvend beïnvloedde. Niet alleen laten de portretschilderijen en illustraties uit het begin van de 19e eeuw zien hoe de Franse mode eruit zag, ook in de taalschat van het Rijnland vinden we tot op vandaag nog overblijfselen van de toenmalige Franse ambtstaal terug.
(Landschappenkamer)
Het vertrek dankt zijn naam aan de schilderijen uit de 18e eeuw die rondom aan de muur hangen. Zoals de andere doeken van groot formaat werden de landschapsschilderijen in de jaren vijftig van de vorige eeuw vanuit Nederland en België voor het Couven-Museum aangekocht en zo goed mogelijk in de ruimte ingepast. Hoewel de huidige situatie niet aan de oorspronkelijke voorwaarden voldoet, kan de toeschouwer met dit panorama toch op indrukwekkende wijze in een typisch Nederlands landschap kijken.
Aan de linkerkant begint de voorstelling van het plattelandsleven met een meisje en een hond bij een brug en een tweespanner die nadert, terwijl aan de oever, bij een boerenhof met hooiwagen en paarden, koeien grazen. In het volgende tafereel komt een met goederen beladen wagen de toeschouwer tegemoet, samen met een korfdrager. In de achtergrond loopt een vrouw met een korf op haar hoofd op een weg die naar een bos leidt. Het volgende verhaal vertelt over de gebeurtenissen bij een rivier. Men herkent verschillende schepen, een zeilboot en een veerboot die een koets over de rivier zet. Het volgende tafereel doet aan ‘de Vlucht uit Egypte’ herinneren : een man en zijn op een ezel rijdende begleidster passeren de kleine brug over een waterval. Aan de andere oever ontwaart men een herder met zijn schapen en hond. In het beeld ernaast aanschouwen twee elegante heren het bord bij de rivier, op de achtergrond bereiken twee ruiters een hoger gelegen herberg. Het laatste schilderij ten slotte toont wandelaars die aan de rand van de weg uitrusten en aan wie een meisje met een korf voorbijgaat. Op de weg die naar het terugwaarts gelegen dorp leidt, snuffelt een hond bij de wagensporen. Terwijl de vissers aan de rivier hun sleepnetten tussen hun boot en een jongen uitspreiden, herkent men op de achtergrond een gezelschap dat aan het picknicken is.
Biedermeierkamer
Het begrip ‘Biedermeier’ is de benaming van een stijl die vooral in Duitsland en Oostenrijk wijdverbreid was in de periode tussen het Weens Congres in 1815 en de Maartrevolutie in 1848. Doordat er sinds de Napoleonische oorlogen een gebrek aan middelen was en vanwege de continentale barricade, waardoor het moeilijk werd materiaal aan te voeren, ontwikkelde zich een strakke en nuchtere vormgeving die de terugtocht in de ‘kleinburgerlijke behaaglijkheid’ begeleidde. Soberheid en doelmatigheid waren bepalend voor de woninginrichting aan het begin van de 19e eeuw. De voorliefde voor symmetrie blijkt vooral bij de meubels: de obligatoire vitrinekast met glas en porselein en het zitkamer-ameubelement, bestaande uit sofa, tafel en stoelen.
De familieportretten boven de sofa tonen de burgerlijke zelfvoldaanheid in de Biedermeier-periode. Als demonstratie van de familiezin zijn de ouders temidden van de kinderen afgebeeld met daarachter portretten van een voorouder, wellicht de grootmoeder als vrouw des huizes in de bloei van haar jeugd, en van twee biddende kinderen. Aan de geportretteerden vallen, naast de garderobe uit die tijd, vooral de sieraden op die ze dragen. Zo heeft de moeder ringen aan beide handen, oorringen en een broche, haar dochter draagt eveneens oorringen en broches, de vader een ring aan de rechter wijsvinger en de oudste zoon, in profielaanzicht bij de rechter beeldrand, draagt naast een speld aan zijn hemd drie ringen die als vriendschapsringen (zg. ‘posy-ringen’) gezien moeten worden. De mutsen en sjerpen van de vader duiden op het lidmaatschap van een vereniging.
Het familieportret bevestigd het burgerlijk ideaal in de Biedermeierperiode dat de letterkundige Victor von Scheffel ( 1826 – 1886) uit Karlsruhe in 1848 met zijn filistertypes Biedermann en Bummelmeier gekarikaturiseerd heeft.