Binnenplaats

Op het kleine binnenhofje komen de drie gebouwen van het Couven Museum bij elkaar: het „Haus Monheim“, het huis „Zum Lindenbaum“ en het achterhuis. Had Jakob Couven daarvoor de bouw van ‘Huis Frey‘ aan de Seilgraben, 1765-1767 in de stijl van een Frans hôtel met een ‘cour d‘honneur‘ voltooid, bleef bij de verbouwing van het ‘Coebergisch Stockhaus‘ daarentegen de aanleg van een erehof achterwege.

Op de met regionaal typische blauwsteenplaten geplaveide binnenhof bevindt zich tussen de rustieke raamwangen, eveneens uit blauwsteen, een bron met een 18e eeuwse Italiaanse marmercrustatie met aan weerszijden twee gietijzeren reliëfvazen.

Tot de mooiste producten van de Nederlandse fayence-manufacturen uit de late 17e eeuw behoren de twee ‘Cachepots’. Musicerende putto‘s temidden van een bontgekleurd bloemenornament van oranje, groen en kobaltblauw verfraaien de middenfries. De hengsels zijn tot voluten gerold en van mascarons voorzien. Een uit klei gebakken beeld, vroeger in de tuin van Feys‘ huis aan de Seilgraben, alsmede de stenen trap met een golfvormige ijzeren leuning completeren de inrichting van het romantische binnenhofje. De behouden gebleven museumstukken kunnen de iconografische betekenis van de tuinarchitectuur slechts vluchtig aanduiden. De zorgvuldige aanleg van de tuinen was sinds de 15e eeuw een belangrijk bestanddeel van de hoofse architectuur. Na de Italiaanse tuinen van de Renaissance ontwikkelde zich de baroktuin naar Frans voorbeeld, meestal met een allegorisch sculpturen-programma. In de rococo-periode trad er binnen de vormgeving een verplaatsing op: in plaats van de centrale as als coulisse voor pompeuze optochten ter demonstratie van de macht, diende nu het ‘kabinet‘ als podium van hoofse speelsheid.